“Als er gemakkelijke oplossingen waren, zouden die al zijn uitgevoerd”, zo reageerde minister van Justitie Annelies Verlinden (CD&V) op Radio 1 op de zoveelste noodkreet uit het werkveld. De Vlaamse en Waalse gevangenisdirecteurs trekken gezamelijk aan de alarmbel: “uit pure wanhoop verenigd”, zo schreven ze in de krant (DS 1 oktober 2025). De situatie is zorgwekkend: er zijn meer dan 13.000 gedetineerden, 326 mensen slapen op de grond. In de zomer hadden ze ook al een keer aan de mouw getrokken, maar die noodkreet viel op een koude steen (DS 23 juli 2025). De frustratie zit hoog: “Publieke reactie vanuit de politiek? Nihil” (DS 1 oktober 2025).
De langverwachte noodwet zet geen zoden aan de dijk. En dat was misschien ook wel te verwachten: tijdens de bespreking in het parlement ging de grootse zorg uit naar de uitvoering van de “stock” aan niet-uitgevoerde straffen (zo’n 5.600 dossiers) veeleer dan naar de mensonwaardige leefcondities in de gevangenissen. In een eerdere beschouwing noemden we dat een vestzak-broekzakoperatie: “de vrijgekomen ruimte dient niet om een oververhit systeem af te koelen, maar om nieuwe gevangenen te plaatsen… de wet heeft het eerder over de “stock” aan straffen die “geabsorbeerd” moet worden, dan over mensen van vlees en bloed die niet thuishoren in overvolle cellen” (DS 14 juli 2025). De gevangenisdirecteurs verwijzen uitdrukkelijk naar die analyse en stellen nu onomwonden: “het is erger dan dat” (DS 1 oktober 2025).
Politieke onmacht
Daarmee lijkt het eerste – en tot dusver enige – wapenfeit uit de koker van de federale regering dat gericht is op de gevangeniscrisis, zijn doel voorbij te schieten. Meer nog: sinds de inwerkingtreding van de noodwet begin augustus bleef het aantal gedetineerden verder stijgen. De nabije toekomst voorspelt daarenboven niet veel goeds: over een periode van achttien maanden zouden zo’n 5.600 dossiers – de “stock” aan niet-uitgevoerde straffen – bijkomend verwerkt moeten worden door het gevangenissysteem. Hoe doe je dat met nu al meer dan 300 matrassen op kille vloertegels van overbevolkte cellen?
Minister Verlinden zit met de handen in het haar: Justitie kan dit niet alleen aan, zo stelt ze. En ze heeft gelijk: een duurzame oplossing voor de overbevolking vergt een gecoördineerde en geïntegreerde aanpak. Verlinden verwijst naar gezondheidzorg en migratie, maar ze zou ook de collega’s die werken op andere niveaus, zoals de gemeenschapsministers die verantwoordelijk zijn voor de Justitiehuizen en het elektronisch toezicht, of die werken rond armoede of huisvesting, in het bad kunnen trekken. Maar dergelijke afstemming vergt tijd, studie en politiek masseerwerk. Intussen is er een Commissie die tegen september 2028 klaarheid moet scheppen, maar daarmee zijn die gevangenisdirecteurs niet geholpen. De klokt tikt. Verlinden heeft daarenboven nog een tweede probleem: ze vraagt één miljard euro extra voor Justitie, terwijl de federale begroting bloedrood kleurt.
Politiek van de korte pijn
Op korte termijn lijkt zowet alles muurvast te zitten. Uit de bespreking van de noodwet bleek daarenboven dat een terugkeer naar de oude situatie van vóór 2022 – toen de uitvoerende macht besliste over de vervroegde vrijlating van kortgestraften – onverteerbaar was: de strafuitvoeringsrechter blijft daardoor aan zet. Het openbaar ministerie wordt ook niet opnieuw gevraagd om de uitvoering van opgelegde straffen andermaal uit te stellen. Integendeel: de bestaande “stock” moet zo snel mogelijk “geabsorbeerd” worden.
Daarmee zijn die twee pistes, die toelaten om snel in te werken op uitstroom en instroom, niet langer beschikbaar. Wat rest er dan nog? Op die moment zie ik slechts één piste die én snel effect kan hebben én budgetvriendelijk is: de collectieve genade. De collectieve genade wordt geregeld in artikel 110 van de Grondwet, maar geraakte in onbruik. Tussen 1980 en 1993 waren er acht dergelijke genadeverleningen. Het KB van 24 juni 1993 voorzag bijvoorbeeld een strafvermindering van zes maanden. Er kwamen toen 471 gedetineerden vrij. Een collectieve genade zou de druk kunnen verlichten in de bestaande gevangenissen en ze zou een rol kunnen vervullen bij het verminderen van de “stock” aan straffen die nog uitgeboet zouden moeten worden.
De collectieve genadeverlening is uiteraard geen elegante of toekomstgerichte oplossing: het blijft een éénmalige noodingreep. Ze is politiek ook moeilijk verteerbaar: “Collectieve genade is collectieve dwaasheid”, zo stelde een bekend politicus ooit. Maar bekeken vanuit een politiek van het minste kwaad, verdient ze in de huidige context toch ernstig overwogen te worden. De genaderegeling is grondwettelijk verankerd en geeft de regering zodoende een juridische basis om snel en omzeggens kosteloos te handelen, wat nodig is. Het is daarenboven een piste die ook draagvlak lijkt te hebben bij de magistratuur: in december 2024 schoof Hildegard Penne, advocaat-generaal bij het hof van beroep te Antwerpen, art. 110 van de Grondwet uitdrukkelijk naar voor, tijdens een hoorzitting over de overbevolking, “..als snelle oplossing die meteen soelaas kan brengen”.
De politiek springt in dit dossier best over de eigen schaduw heen. Vorig jaar schreef Sarah Blancke, toen voorzitter a.i. van de FOD Justitie, in een memorandum het volgende: “We kunnen noch de gedetineerden noch de medewerkers voldoende beschermen tegen agressie binnen de gevangenissen”. Dat is eigenlijk schokkerend. De overheid heeft een positieve verplichting om een veilige en menswaardige detentie te garanderen. De gevangenisdirecteurs laten nu weten dat ze de wanhoop nabij zijn. Dit is niet langer louter een gevangeniscrisis: het is ook een gezondheids- en een veiligheidscrisis. De sense of urgency is van die aard dat ingrijpen best snel gebeurt: uitzonderlijke omstandigheden verantwoorden uitzonderlijke ingrepen.
